Toegevoegde waarde

De Code commissie vraagt in toenemende mate aandacht voor de kwaliteit van de uitbestede dienstverlening. Daarbij is met name de toegevoegde waarde voor de klant en de eindgebruiker van belang. Door namelijk teveel focus op prijs te leggen wordt de dialoog in de markt, tussen inkoop en verkoop, teruggedrongen tot een te beperkt deel van de transactie. Met als risico het stimuleren van een negatieve prijsspiraal en ten gevolge daarvan uithollen van kwaliteit en ruimte voor sociaal beleid. En dat, terwijl een goed gebalanceerde aanbesteding de toegevoegde waarde voor de klant gedurende een aantal jaren kan garanderen. Toegevoegde waarde die we kunnen uitdrukken in een schoon en stralend kantoor – elke dag opnieuw – , een aantrekkelijke en gezonde lunchvoorziening, zichtbare en echt preventieve veiligheid, ontzorgende en efficiënte verhuizing, etc etc.

Tegelijkertijd zien we dat de markt echt problemen heeft om die toegevoegde waarde en die wenselijke kwaliteit goed te pakken te krijgen in het aanbestedingsproces. Regelmatig wordt de gevraagde kwaliteit gedefinieerd in termen die eigenlijk vooral prijsbepalend zijn. Voorbeelden daarvan zijn een percentage toezicht dat gevraagd wordt of een budget voor opleiding. Ook zien we dat opdrachtgevers bij kwaliteit erg algemene zaken uitvragen. Daar kunnen álle aanbieders gemakkelijk 100% op scoren, zodat dat criterium niet onderscheidend kan zijn tussen goed en beter.

Aan de andere kant van de vergelijking staat de prijs. Daar wordt nog heel vaak gewerkt met relatieve rekenmethodes: relatief t.o.v. andere aanbieders, waardoor er vrijwel geen garantie is dat een deugdelijke onder- of bovengrens aan de gewenste productiviteit wordt gesteld. Interessant in dit verband is het betoog van professor dr. Jan Telgen, hoogleraar inkoopmanagement voor de publieke sector aan de Universiteit Twente, in zijn recente afscheidscollege. Hij stelt dat vaak een verkeerde rekenmethodiek wordt gehanteerd, niet met absolute normen, maar met relatieve, dus hoe partijen ten opzichte van elkaar scoren. Het wel of niet meedoen van een derde of vierde partij kan de uitkomst met 20-30% beïnvloeden, zo toont hij aan. Wij hadden hierover uit de casuïstiek ook al een slecht gevoel, en nu wordt het door een degelijke studie ook aangetoond : de opdrachtgever/inkoper moet zelf een gefundeerde grens aangeven waarmee het kwalitatieve speelveld wordt ingekaderd, en er niet op vertrouwen “dat de markt zijn werk wel doet”.

Terug naar toegevoegde waarde : het is des te belangrijker dat opdrachtgevers én opdrachtnemers (en vanzelfsprekend de deskundige adviseurs) de te leveren dienstverlening op kwaliteit uitvragen en aanbieden. En met name dáárop een gezonde concurrentie aangaan, op basis van professionaliteit en vakmanschap. Op dit moment zijn wij bezig om de praktische ervaringen uit het veld met het toepassen van de Code te verzamelen, zowel positieve als negatieve voorbeelden. Wij zullen dit op korte termijn met u delen. Want de behoefte aan een handreiking: hoe krijg ik grip op kwaliteit en toegevoegde waarde blijkt groot te zijn.

En als u tips of suggesties heeft, mail of neem contact op!

Kees Blokland