Aanpassingen aanbestedingswet per 1 april 2016

Begin 2014 zijn in Europa drie nieuwe aanbestedingsrichtlijnen vastgesteld, die in de Aanbestedingswet 2012 geïmplementeerd dienen te worden. In april 2015 is het geconsolideerde conceptwetsvoorstel verschenen. De drie richtlijnen worden hiermee in de nationale wetgeving geïncorporeerd. De gewijzigde wet is per 1 april 2016 in werking getreden. In deze notitie worden de belangrijkste wijzigingen besproken.

Percelen (art. 2.10)
In de aankondiging moet al vermeld staan of inschrijvingen kunnen worden ingediend voor één of meer percelen. Ook moet aangegeven worden welke combinaties van percelen gemaakt kunnen worden, indien de mogelijkheid tot inschrijven op meer percelen is voorbehouden.

Inbesteden (art. 2.24a)
Hier heeft codificatie van (Europese) jurisprudentie plaatsgevonden. Dit betekent dat er sprake is van inbesteden – en er dus geen aanbestedingsverplichting geldt – als:

  • er sprake is van toezicht als op de eigen dienst;
  • meer dan 80% van de werkzaamheden worden verricht voor het toezichthoudende orgaan;
  • er geen sprake is van deelname van privékapitaal met een controlerende of blokkerende macht.

Aan het toezichtvereiste is, conform (Europese) jurisprudentie ook voldaan als het gaat om gezamenlijk toezicht door meer aanbestedende diensten. Bovendien geldt er een omgekeerde en verruimde vrijstelling: de gecontroleerde rechtspersoon mag ook opdrachten zonder aan te besteden bij “de moeder” plaatsen en ook bij evt. “zusters”.

Mededingingsprocedure met onderhandeling (art. 2.30 en art. 2.26)
De oude onderhandelingsprocedure met aankondiging mag nu vaker toegepast worden namelijk in geval:

1) er niet kan worden voorzien in de behoeften van de aanbestedende dienst zonder aanpassing van gemakkelijk beschikbare oplossingen;

2) het gaat om bijv. ontwerp- of innovatieve oplossingen.

Verder is de onderhandelingsprocedure meer aan regels gebonden dan voorheen: de aanbestedende dienst moet onder meer minimumeisen en criteria bepalen, waarover niet meer onderhandeld mag worden en ook over het finale bod mag niet meer worden onderhandeld.

Termijnen (art. 2.71)
De termijnen zijn verkort. Zo gaat de openbare procedure van 52 naar 35 dagen, de niet openbare procedure van 37/40 dagen naar 30/30 dagen. Als er een vooraankondiging is geweest worden deze termijnen nog korter. Aanbestedende diensten die niet tot de centrale overheid behoren kunnen in overleg met de inschrijvers bij een niet openbare inschrijving of onderhandelingsprocedure de termijn voor inschrijving verkorten. Als er geen overeenstemming hierover bereikt wordt dan blijft de termijn 30 dagen.

Voorbehouden opdrachten (art. 2.82)
Net zoals nu kan een aanbestedende dienst opdrachten voorbehouden aan sociale werkvoorzieningen. De mogelijkheden worden echter verruimd tot sociale ondernemingen en programma’s voor beschermde arbeid, mits ten minste 30% van de werknemers van deze werkplaatsen, ondernemingen of programma’s gehandicapte of kansarme werknemers zijn.

EMVI: gunnen op waarde
Sinds de invoering van de Gewijzigde Aanbestedingswet 2012 op 1 juli 2016 heeft het begrip EMVI een andere betekenis gekregen. In de praktijk zal niet zo vaak meer over EMVI gesproken worden maar gewoon over gunningscriteria. EMVI is een overkoepelende term om te gunnen, en kan op drie manieren worden bepaald:

  • Beste prijs-kwaliteitverhouding (voorheen EMVI genoemd)
  • Laagste prijs (ongewijzigd gebleven)
  • Laagste kosten berekend op basis van kosteneffectiviteit zoals de levenscycluskosten (nieuw gunningscriterium)

Het gunningscriterium ‘laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit’ is nieuw ten opzichte van de Aanbestedingswet 2012. De gewijzigde aanbestedingswet geeft een aantal handvatten/voorwaarden waaraan de berekeningsmethode van levenscycluskosten moet voldoen, namelijk:

  • objectief controleerbare en niet-discriminerende criteria;
  • toegankelijk voor alle partijen;
  • de vereiste gegevens moeten met een redelijke inspanning verstrekt kunnen worden door

Het toepassen van beste prijs- kwaliteitsverhouding is een methode om extra kwaliteit te honoreren. De opdrachtgever beoordeelt de inschrijving niet alleen op laagste prijs, maar ook op andere criteria. Alleen bij uitzondering mag het criterium laagste prijs of laagste kosten nog worden toegepast volgens de Aanbestedingswet 2012. De motivering hiervoor moet dan worden vastgelegd in het aanbestedingsdocument.